“Het grootste gevaar is dat je gelooft dat jij, en alleen jij, weet hoe alles in zijn werk gaat. Alleen complotdenkers weten absoluut zeker hoe de vork in de steel zit”, aldus Tim Verheyden in Het Had Waar Kunnen Zijn (Pelckmans, 2022). Verheyden, journalist bij de VRT, plaatst deze overtuiging naast het ‘koesteren van de onzekerheid’ dat hij ziet als een onmiskenbare eigenschap van journalisten en wetenschappers.
In zijn uiterst leesbare boek, dat af en toe voelt als een serie gebundelde essays, valt vooral op hoe hij voortdurend op zoek is naar evenwicht tussen op het uitgaan van feiten en journalistieke integriteit en het kritisch beschouwen van bijvoorbeeld overheidsbesluiten rondom de corona-aanpak. Zo plaatst hij vraagtekens bij de absolute noodzaak van de invoering van het Corona Safe Ticket en vindt hij dat journalisten vaker hadden moeten zeggen het ook niet allemaal zeker te weten, zeker bij aanvang van de crisis. Hij trekt echter wel een duidelijke lijn tussen op een specifiek terrein deskundige en gewaardeerde wetenschappers en eenieder die ook vindt op een bepaald terrein iets te zeggen te hebben. Het verwijt aan de publieke omroep dat het tegengeluid te weinig een podium krijgt (waarvoor hij best wel ontvankelijk is) is voor Verheyden bijvoorbeeld nog geen reden om beide tegenpolen een debat te laten voeren. Voor Verheyden heeft een wetenschapper meer recht van spreken als het een terrein betreft waarop hij/zij deskundig is.
In The Truth Is Out There (Volt, 2021) krijgen complotdenkers (of, in de woorden van samensteller Jaron Harambam, waarheidszoekers) dat podium wel. In 18 hoofdstukken, elk opgebouwd rondom een bekend complot, wordt de officiële lezing kort door Harambam uiteengezet, volgt dan een biografische tekst van de waarheidszoeker in kwestie en krijgt de waarheidszoeker tot slot zelf het woord. Alle hoofdstukken zijn voorzien van mooie foto’s en illustraties, wat leidt tot een laagdrempelig visueel verhalenboek. Op die manier komen uiteenlopende complottheorieën rondom bijvoorbeeld 9/11, graancirkels, big pharma en natuurlijk corona aan bod. In het boek lopen daarmee wel klassieke complottheorieën en het nieuwe complotdenken door elkaar heen. Verheyden haalt in ‘Het Had Waar Kunnen Zijn’ terecht de New Conspiracism-benadering van Muirhead en Rosenblum aan om het onderscheid tussen beide scherp neer te zetten. In het boek van Harambam wordt dat onderscheid onbesproken gelaten, wat maakt dat je lang niet alle waarheidszoekers serieus kunt nemen.
“Breng die jongeman maar even hier“. Dat was de strenge boodschap die Heini ter Veen, de hoofdbadmeester van het zwembad waar ik zwemles had, aan mijn moeder gaf. Zij stond inmiddels voor het tweede seizoen bij het pierenbad waar ik leeftijdsgenoten één voor één naar het diepe zag gaan, maar ik niet mocht. Mijn rechterbeen zwabberde een beetje bij de schoolslag en volgens de jonge badmeester aldaar was dat voldoende om me daar te houden. Ik had geen idee wat ik fout deed, maar ja, als de badmeester het zegt.
Moederlief was er natuurlijk helemaal klaar mee, want ’s morgens vroeg blauwbekken bij het buitenbad was natuurlijk geen lolletje. Dat moet Ter Veen opgemerkt hebben: “Breng die jongeman maar even hier“. ‘Hier’ was het diepe bad. Ik denk dat m’n moeder zou denken dat ik verzoop, toen hij me, met de zwemhaak in de aanslag, opdroeg erin te springen. Dat ik vervolgens in no-time twee diploma’s op m’n zwembroek kon laten naaien zei alles over de daadkracht en persoonsgerichtheid van Ter Veen en niets over een zwabberbeen, waardoor ik volgens de letter van de zwemwet m’n hoofd niet boven water zou kunnen houden.
Van digitaalvaardig naar digitaalwaardig
Het principe van een zwemdiploma of rijbewijs doet ook haar opgang als het gaat om om het aantonen van digitale vaardigheden. Er is bijvoorbeeld al enkele jaren een Europees Computer Rijbewijs. Meer actueel is bijvoorbeeld een digitaal rijbewijs van de Gemeente Groningen en er wordt ook nagedacht over een nationaal cyberrijbewijs om jongeren te wapenen tegen cybercriminaliteit. Wat me echter verbaast, of sterker nog, zorgen baart, is het verbodsprincipe dat hangt aan zwemdiploma’s en rijbewijzen. Wanneer je zo’n bewijs niet bezit heb je geen recht om te zwemmen of auto te rijden. In die werelden ben je af. Willen we dat ook voor het betreden van het digitale domein? Dat roept namelijk levensgrote vragen op, bijvoorbeeld hoe je dat kunt handhaven. Of wie zo’n diploma zou moeten halen. En om welke vaardigheden het dan gaat. En wie dat bepaalt. En hoe je een voortdurende toetsing kunt nastreven om te blijven controleren of men wel meekomt in de complexe en dynamische digitaliserende samenleving. Zeker voor doelgroepen die basale hulp nodig hebben, omdat ze anders letterlijk en figuurlijk buitengesloten raken en het kan leiden tot grote problemen, is juist het wégnemen van drempels van belang.
Renze Tjoelker en ik schreven betoogden al eerder dat het nastreven van een systeem met bewijzen en diploma’s, vanwege het opwerpen van drempels, niet de juiste manier is. Digitaliseringsvraagstukken zijn daarnaast te divers en te veranderlijk om in een statisch bewijs te vangen. Eén en ander betekent allerminst dat je niets kan doen om bijvoorbeeld burgers die moeite hebben met digitalisering te helpen. Aan het opnemen van digitale geletterdheid in het onderwijs wordt gelukkig, zij het veel te laat en veel te langzaam, gewerkt. Maar is het een gekke gedachte dat de ambitie om gelijk van de kelder op zolder te willen springen (lees: het nastreven van volledig uitgewerkte doorgaande leerlijnen die worden uitgestort over overwerkte leerkrachten, in plaats van klein te beginnen, startend met expertisebevordering bij leerkrachten en doelgerichte en actuele lessen voor leerlingen) daar misschien mede de oorzaak van is? En klopt de insteek op primair digitale vaardigheden wel? Renze Tjoelker geeft terecht aan dat juist ook de aandacht voor morele vraagstukken rondom digitalisering belangrijk is. Je hebt het dan feitelijk over digitaal burgerschap en het opleiden van, zoals hij stelt, digitaalwaardige burgers.
Waarderen in plaats van beoordelen
Een doelgerichte en individuele aanpak, zoals hulp bij de IDO’s in bibliotheken, is een goed voorbeeld van hoe het ook kan. Het mooie daarvan is juist dat het een inclusieve en drempelloze benadering is. Heb je hulp nodig dan ben je welkom en word je geholpen. Daar is helemaal geen digitaal zwemdiploma voor nodig. Sterker nog: juist het ontbreken van zo’n toegangsbewijs is de kracht ervan. Wil je vervolgens nog wat extra’s leren? Dan ben je ook van harte welkom. Het faciliteren van de dialoog met scholieren en studenten heeft ook effect. Zo ervoeren Renze en ik, als onderdeel van het project What The Future Wants, persoonlijk hoe MBO-studenten zeer goed in staat bleken om de gevolgen van technologie en digitalisering, en hun eigen rol en verantwoordelijkheid daarin, met elkaar te bespreken en vervolgens ook tot persoonlijke wensen voor de toekomst te komen.
Het vatten van die leerervaringen in een blijk van waardering zou natuurlijk prachtig zijn. Voor de ontvanger is het een ‘bewijs’ van datgene wat geleerd is. Voor de uitgever ervan toont het aan dat het aanbod relevant en gewenst is. Dit is echter ook mogelijk zonder het optuigen van een algemeen begrippen- en beoordelingskader dat nodig is om iets als een diploma of rijbewijs op te kunnen baseren. Laten we daarom alstublieft afscheid nemen van die metafoor. Die houdt namelijk de gedachte in stand dat digitaliseringsvraagstukken daarmee eenvoudig opgelost zouden kunnen worden en kleineert de uitdaging waarvoor we staan.
Wat heeft gratis schijfruimte bij Dropbox te maken met een kunstproject in het basisonderwijs? Wanneer het enigszins cryptische antwoord daarop luidt: ‘het inzetten van je netwerk, want gratis bestaat niet’ zou je misschien je wenkbrauwen fronsen. Ik ga straks wat verder in op het verband tussen een techbedrijf en een kunstactiviteit voor kinderen. Ik wil namelijk eerst uitleggen waarom digitaal burgerschap, het onderwerp van dit blog, momenteel hoog op de agenda van bibliotheken staat.
Wellicht hoorde je al over de programmalijn digitaal burgerschap, waarbij de KB, SPN en de bibliotheken nauw met elkaar samenwerken. De eerste vraag die vaak gesteld wordt is wat het begrip nu eigenlijk precies inhoudt. Een honderd procent kloppende definitie is er nog niet, maar vanuit het perspectief van bibliotheken is het in staat stellen van burgers om actief en kritisch deel te nemen aan de digitaliserende samenleving eentje die heel dicht bij de essentie komt. In tegenstelling tot programma’s voor digitale inclusie (gericht op burgers die vanwege allerlei redenen niet kunnen meekomen), of digitale geletterdheid (in bibliotheekland meestal geframed in relatie tot het onderwijs), betreft digitaal burgerschap álle burgers: van niet-zelfredzame jeugd tot zelfredzame volwassenen en alles wat daartussenin zit.
Paradox
Nederland scoort steevast het hoogst als het gaat om de beschikbaarheid van breedband en allerlei andere internetgerelateerde zaken. Tegelijkertijd is er paradoxaal genoeg sprake van een steeds grotere kloof tussen burgers die zich prima weten te redden in die digitaliserende samenleving en burgers voor wie dat steeds lastiger wordt. “We updaten onze technologie, maar vergeten de samenleving te updaten”, schetst het Rathenau Instituut treffend. Een klassieke reactie om die laatste groep te laten ‘meedoen’ is het investeren in apparatuur om toegang tot het internet en digitale diensten mogelijk te maken. Dat zie je bijvoorbeeld in het beschikbaar stellen van hardware voor kinderen die tijdens de pandemie onderwijs op afstand moeten volgen. Deze goedbedoelde inzamelacties lossen het probleem echter niet op. Net zoals het geven van alleen een pen kinderen geen schrijvers maakt, geldt dat het doneren van een tablet hen geen inzicht geeft in de mogelijkheden die de apparatuur hen biedt, laat staan dat zij de machinaties van de online wereld leren te doorzien.
Juist dat laatste is waarin de grootste uitdaging schuilt. Wat het volwaardig online kunnen meedoen namelijk nog wat lastiger maakt is dat in die wereld allerlei krachten spelen die vaak onzichtbaar zijn, of bewust worden overgoten met een sausje om het allemaal net wat mooier, kloppender, spannender of leuker te laten zijn. Hans Schnitzler parafraserend wordt de lens waardoor je online de wereld bekijkt mede bepaald door techbedrijven. Dit leidt ertoe dat echt begrijpen wat er speelt, en vervolgens kunnen bepalen wat jouw keuzes zijn, daarmee wel heel erg moeilijk wordt gemaakt. Daarmee raakt de essentie van digitaal burgerschap veel grotere thema’s dan digitalisering alleen en gaat het uiteindelijk over democratie en de wijze waarop we met elkaar omgaan. Om daarin volwaardig te kunnen participeren is knoppenkunde ontoereikend, maar zijn complexe digitale vaardigheden nodig.
E-mailadressen voor museumopening
Kortgeleden leerde ik dat deze uitdagingen letterlijk en figuurlijk met kleuters je huis kunnen binnenlopen. Tijdens een bezoek aan goede vrienden Sanne en Peter vertelden zij over het project De Kunstweken, waaraan de school van hun kinderen meedeed. Schoolbreed, van kleuters tot groep 8-ers, maakten leerlingen kennis met bekende kunstenaars en werden zij uitgedaagd om in de stijl van die meester, begeleid door een kunstenaar in de klas, een eigen kunstwerk te maken.
“Jullie moeten een museum openen, want Stijn heeft al zeven en ik nog niks” was de wat cryptische mededeling waarmee hun zoontje Dylan onlangs thuiskwam. Naast de fysieke lessen en activiteiten op school kent het project namelijk ook een online gedeelte. Slechts een tipje van de sluier wordt opgelicht middels een gepersonaliseerde glossy folder die de kinderen mee naar huis namen. Daarop is het kunstwerk dat zij op school maakten grotendeels achter een doek verborgen. Nog even geduld dus.
Om het volwaardige werk te zien werden ouders naar een online museum geleid. Vol verwachting probeerden Sanne en Peter de deur daarvan te openen, maar opnieuw werd de onthulling uitgesteld. Na aanmelding ontvingen ze namelijk een e-mail met de melding dat het persoonlijke museum pas geopend werd nadat eerst nog minimaal drie e-mailadressen van vrienden of familie verzameld werden. Immers, hoe meer zielen hoe meer vreugd. Voor zowel Sanne en Peter als de aangedragen contacten gold dat ze ook e-mails ontvingen die hen moesten verleiden om producten aan te schaffen met het kunstwerk erop geprint. Bij minimaal acht aangeschafte producten krijgt Dylan als beloning een cadeau. Hetzelfde principe dus als bij het aanleveren van contacten die een account bij Dropbox of een vergelijkbare online dienst nemen. Hoe meer klanten je aanlevert, des te meer gratis opslagruimte voor jou. Het is een model dat naar alle waarschijnlijkheid oeroud is, maar groot geworden in het digitale domein. Met de spreekwoordelijke druk op de Entertoets levert jouw persoonlijke netwerk voor jou mooie voordeeltjes op.
‘Maak van je museum een succes.. Maak kans op een iPad!’
Om het allemaal nog wat verleidelijker te maken vergroot elke aanschaf (prints van het kunstwerk van Dylan op mokken, broodtrommels en ga zo maar door) van die contacten de mogelijkheid om één van vijf beschikbare iPads te winnen. Hoe beter je dus in staat bent om jouw persoonlijke netwerk te mobiliseren, hoe groter de kans om er eentje in de wacht te slepen. Dat de druk om deze adressen te verzamelen nog eens verhoogd wordt, doordat pas ná het openen van het persoonlijke museum het werk ook opgenomen werd in de gezamenlijke schoolgalerie, lijkt haast bijzaak, maar is natuurlijk uitermate ongewenst. Wat betekent dit voor de kinderen wiens ouders hiertoe niet in staat zijn? De kloof tussen voorlopers en achterblijvers wordt in ieder geval groter.
Eén en ander leidde ertoe dat er in de klas van de kinderen van Sanne en Peter (we hebben het over groepen 1 en 2) al snel een rat race ontstond. “Wie heeft de meeste bezoekers?” Dat werd nog eens aangewakkerd, omdat op de website per individueel kunstwerk te zien is hoeveel aangemelde bezoekers er al zijn. Ook het eerder genoemde aanbod dat kinderen hun kunstwerk konden laten drukken op allerlei soorten merchandise leidde al snel tot verwachtingen en groepsdruk: wat doe je als ouders immers als de hele klas een gepersonaliseerde broodtrommel heeft en Dylan niet? Wat als je niet in staat bent een online betaling te doen? Wat als je de vaardigheden niet hebt om jouw persoonlijke netwerk in te zetten om voldoende e-mailadressen te bemachtigen? Wat als je thuis verstoken bent van een computer of tablet? Wat als je gewoon niet begrijpt hoe deze mechanismes werken?
Welke 21e-eeuwse vaardigheden?
Over de digitale vaardigheden van kinderen van deze leeftijd kan je eenzelfde boom opzetten. Dat het uiteindelijk voor De Kunstweken vooral te doen is om het behalen van zoveel mogelijk transacties (het project wordt ermee gefinancierd, maar is daardoor ‘gratis’) zal hen volledig ontgaan. Resultaat is dat onze vrienden zich min of meer verplicht voelen een broodtrommel met kunstwerk aan te schaffen. Daarnaast is er een competitie-element in het project ingebakken. Er kan namelijk gekozen worden wie het mooiste kunstwerk gemaakt heeft, waarmee de winnaar ook weer een mooie prijs kan winnen. Aldus Peter: “Zonder dat ik dat wil ga ik toch kijken en vergelijken. Wie is er beter? Ik word er ongelukkig van.”
Zou er dan gedurende het bedenken van dit proces niemand hebben nagedacht over deze aspecten? En hebben bedacht dat deze uitgekiende marketings- en verleidingsstrategieën voor kinderen niet te begrijpen zouden zijn en ook nadelige aspecten konden hebben? Het geeft maar aan dat het blijkbaar al heel gewoon gevonden wordt dat het transactionele aspect van de online wereld ook het klaslokaal van de allerjongsten binnendringt. Dat zij dit niet kunnen overzien en begrijpen is duidelijk.
Van de bedenkers en leerkrachten zou je echter wel wat meer mogen verwachten, zeker wanneer er op de website aangegeven wordt dat aansluit op de competenties en kerndoelen rondom 21e-eeuwse vaardigheden. Het geeft nog maar eens extra aan waarom de ambitie om burgers in staat te stellen om actief en kritisch deel te nemen aan de digitaliserende samenleving inderdaad voor zeer uiteenlopende doelgroepen relevant is. Slechte ideeën zullen er altijd blijven, maar met de gave om ze goed kunnen beoordelen kan de wereld al snel een beetje mooier worden.
* de namen van onze vrienden zijn vanwege privacyredenen fictief
Have you seen The Social Dilemma? For many, watching this controversial Netflix docu will have been a sobering experience. In case you missed it: the film provides a glimpse into the true workings of social media, namely the unbridled collection of user data in order to ultimately influence the behavior of those same users.
According to various insiders, this has disastrous consequences and goes much further than being able to predict which ad will be clicked. Tim Kendall, a former Facebook executive, fears that the massive online polarization in the US will soon lead to a real civil war. And tech philosopher Jaron Lanier even predicts the end of the world.
It is not the first time that these kinds of doom scenarios have been sketched. In 2019’s The Great Hack (also on Netflix) the story behind data company Cambridge Analytica and its questionable role in the previous US presidential elections was told. What both documentaries also have in common is that it’s former insiders who get to tell their stories. Certainly with The Social Dilemma that feels a bit strange. After all, isn’t it easy to be critical after having held a prominent, well-paid position at Facebook, Twitter, Google or Instagram for years?
In a critical article titled The Prodigal Techbro, author Maria Farrell argues that when collaborators she believes are co-responsible for today’s tech dystopia now lead the critical dance, it will never be possible to truly invent what the machinations behind social media companies are. Isn’t enforcing regulation of those same companies much more a role for the government, which is advised by independent experts?
So it comes down to sincere and independent criticism. Which also brings me to libraries, because after all, we also play a role in this debate. When we speak of digital inclusion and digital citizenship, we enable people to deal independently as much as possible with what passes by in (digital) life. Being able to critically use technology becomes increasingly important.
Libraries therefore pay a lot of attention to this in their programming. Maker spaces in libraries, for example, are places to learn how things are made and how they function. As a result, you are much better able to have an opinion about that. With a method like the Data Detox Kit, libraries enable people to regain control of their personal data, without having to give up the technology they use. And in The Netherlands librarians help people with the national Corona app (CoronaMelder). They do that not only through assistance with installation, but, at least as importantly, also by advising on the considerations that you can make beforehand. How do you make an informed decision whether or not to use the app?
The starting point is that in libraries the human aspect is paramount. What role do you play as an individual or group of people in the use of technology? And what questions do you ask yourself and each other? Ultimately, the first realization the next time you get the message “We added a series for you” on Netflix will be that it didn’t come out of the blue.
**
This column was originally written in Dutch and published in the 50th anniversary magazine of NBD Biblion.
Ik vertaalde deze week de coronaversie van IFLA-infographic How to spot fake news? naar het Nederlands. Over de achtergrond van het initiatief, How To Spot Fake News at a Time of COVID-19, stelt IFLA:
“In this situation, IFLA has produced an updated version of our popular ‘How To Spot Fake News’ infographic, with an increased focus on the need to check with authoritative sources, and recognition that much news now passes through messages on social media.”
De oorspronkelijke versie werd eerder al naar het Nederlands vertaald door Patrick Heemstra, maar in het licht van de aandacht die we vanuit Fers via het Data Detox-project besteden aan nepnieuws rondom corona pakten we het nu zelf op. De PDF-versie van het document download je hier.
Ik sprak als onderdeel van het Librarian Support-initiatief een uur met David Lankes over (Nederlandse) bibliotheken tijdens de coronacrisis en het belang van aandacht voor digitale privacy in bibliotheken (en als illustratie daarvan het Data Detox-project). De video en slides (PDF) zijn nu gepubliceerd.
Gedurende het gesprek toonde ik, naast de slides, ook de informatieve video van de Kleinste Privacyshow van Nederland:
En collega Aude Charillon nam de moeite om me citeren op Twitter:
Als je tijd hebt neem dan vooral even de moeite om ook de andere gesprekken te bekijken. Lankes sprak onder andere met Stuart Hamilton, Matt Finch, Erik Boekesteijn en Marie Østergård.
Adviseur digitaal burgerschap bij de Koninklijke Bibliotheek en projectleider digitaal burgerschap bij Firda. Lid van Platform digitaal burgerschap Friesland. Mede-auteur van het AI Kookboek.
Werkte bij Fers o.a. aan Open Bibliotheek Badges, Data Detox Kit, The Glass Room expo, What The Future Wants en FryskLab. Op Eén Na Beste Bibliothecaris van Nederland 2015.
Amateurwielrenner, drummer en muziekfanaat. TEDx-spreker.