Wielerblog: Het bidonneke van Jef
Memoires van een wielerverzorger is zonder twijfel één van de meest spraakmakende wielerboeken van de laatste jaren. Het is een poging van auteur Jef D’Hont (22 maart 1942) af te rekenen met wat hij noemt de hypocrisie van de omerta. Als verzorger bij topploegen als Flandria, Telekom, Festina en Francaises des Jeux is hij in staat een ruime blik in de keuken van de wielersport te geven. En wat er in die keuken gebrouwen wordt onthutst. “Als doping de waarheid is, is zwijgen goud“, aldus D’hont.
Jef D’Hont – Memoires van een wielerverzorger
256 pagina’s
Fontaine Uitgevers Bv
mei 2007
Het boek is niet zozeer een aanklacht tegen het gebruik van doping, maar meer tegen het afschuiven van verantwoordelijkheden van renners, artsen en bovenal ploegleiders. Niet zij, maar de soigneurs delven het onderspit wanneer er dopingmisbruik aan het licht komt. Dat D’Hont daarom een lans breekt voor collega Willy Voet, de Festinaverzorger die op 8 juli 1998 wordt aangehouden met een auto vol epospuiten en daarmee één van de grootste dopingschandalen ooit ontketent, komt niet als een verrassing. Voet is de duivelse verpersoonlijking van het epotijdperk en wordt door iedereen, zijn collega’s voorop, ook als zodanig behandeld. Kopman Richard Virenque huilde krokodillentranen, beroept zich op zwijgrecht en maakte een glansrijke comeback. De ploegleiders kwamen eveneens met de schrik vrij.
D’Hont’s alom bekende bijnaam in het peloton luidde Jef Bidon: hij was bij renners en ploegleiders vermaard om zijn ‘bidonneke‘. Gedurende de jaren zeventig bevatte het volgens hemt onder meer het longinhoudvergrotende middel Alupent dat lang niet op de dopinglijsten voorkwam en ‘zijn’ renners een groot voordeel ten opzichte van concurrenten gaf. Tot ver in de jaren negentig, bijvoorbeeld bij Telekom, zouden renners rijden op het bidonneke van Jef, vanzelfsprekend met een met de tijd meegaande inhoud. Al weet D’Hont ook te vertellen dat het placebo-effect van het bidon alleen renners ook geregeld vleugels gaf.
D’Hont kwam voor het eerst, zij het vanaf een afstand, in aanraking met stimulerende middelen tijdens een zesdaagse in Antwerpen. Daar zag hij renner Rik van Steenbergen na een teleurstellende puntenkoers smoezen met zijn verzorger Gust Naessens, maar een koers later op de dag de spreekwoordelijke stenen uit de straat rijden. Het beeld dat Naessens Steenbergen heimelijk een met vloeistof gevulde glazen spuit gaf waarmee de renner in het toilet verdween en met een lege spuit terugkeerde zou niet uit D’honts gedachten verdwijnen.
Zelf was hij ook een begenadigd renner, zowel op de weg als op de baan en won gedurende zijn actieve loopbaan zo’n 130 koersen. Het was een collega-renner die hem een adres in Frankrijk zou geven waar zijn ‘diamanten’, het middel Tonedron (een mengeling van aspirine en amfetamine), vrij te verkrijgen waren. D’Hont zou de pillen jarenlang met wisselend succes gebruiken (de slapeloze nachten na het slikken van een pilletje deden hem bijna de das om), maar uiteindelijk tegen de lamp lopen.
Vanaf 1964 raakte hij werkzaam als wielerverzorger en kwam in die hoedanigheid voor het eerst in aanraking met Walter Godefroot. Een kleine dertig jaar later zou Godefroot hem aannemen als soigneur bij Telekom. Het is het hoofdstuk over díe ploeg dat in de pers de meeste ophef heeft veroorzaakt. D’Hont doet namelijk gedetailleerd uit de doeken hoe Godefroot bij de ploeg een efficient werkend dopingsysteem op poten zet. In samenwerking met de universiteit van Freiburg werd ervoor gezorgd dat de renners onder begeleiding gebruik maakten van cortisonen en later ook epo. Wanneer de artsen niet beschikbaar waren werden de verzorgers geïnstrueerd de renners te behandelen. Volgens D’Hont waren veel van de medicijnen afkomstig uit België en werd de financiële afhandeling verzorgd door een onderneming van Godefroot. In 1993 werd de eerste spuit gezet in kopman Olaf Ludwig, later zouden vele andere renners volgen. Ook beschrijft hij hoe medeploegleider Rudy Pevenage in de winter voorafgaand aan de door Riis gewonnen Tour van 1996 potjes urine naar een laboratorium in Gent stuurde. Uit de testen die gedaan werden kon hij opmaken hoe lang testosteron en andere syntetische producten nodig hadden om niet meer opspoorbaar te zijn. Aldus kon men Riis optimaal klaarstomen zonder dat hij betrapt kon worden.
De openbaringen van D’Hont zouden afgelopen jaar onder meer leiden tot bekentenissen van Eric Zabel en Bjarne Riis (volgens D’Hont in 1996 rijdend met een levensbedreigende hematocrietwaarde van 64 procent). Ploegleider Walter Godefroot ontkent nog steeds, evenals Jan Ullrich. Rudy Pevenage gaf van de week echter toe dat hij indertijd wel degelijk contacten onderhield met dopingdokter Fuentes:
Waarom zou ik nog langer liegen.” […] “Ik wil alleen dat duidelijk is dat ik op dat moment nooit de indruk had dat ik iets fout deed. Ik kende veel klanten van Fuentes, onder wie enkele toppers die in 2006 aan de start van de Tour stonden.”